Jaarlijkse seminar op 17 april 2025
|
|
|
|
Bosch & van Rijn onderhoudt de website WindStats.nl, waarop veel gegevens van windturbines in Nederland te vinden zijn. Wij hebben een poster gemaakt met daarop de stand van zaken op 1 januari 2024, voorzien van alle huidige windturbinelocaties en diverse verhelderende grafieken. Deze poster is online te bekijken en voor eigen gebruik te downloaden: link.
Interesse in een gedrukte versie? Neem dan contact met ons op via info@boschenvanrijn.nl.
Tien jaar financiële participatie voor windenergie in Nederland
Ruim tien jaar geleden zag de Gedragscode Draagvlak en Participatie Wind op Land het licht. Hiermee deed de windsector vrijwillig een aanbod: per opgewekte windmegawattuur gaat € 0,50 in een pot voor de omgeving. Dit komt neer op zo’n € 5.000 tot € 10.000 per turbine. Het concept financiële participatie was geboren. Na tien jaar is deze zelfbindende code gevestigd als standaardaanbod van elk windpark in Nederland. Hoe heeft financiële participatie zich het afgelopen decennium ontwikkeld? Wat heeft het opgeleverd en hoe gaan we ermee verder?
Van technisch project naar maatschappelijke dialoog
Tot 2013 was een windproject een gewoon ruimtelijk project. Windontwikkelaars benaderden een windplan op dezelfde manier als elke andere projectontwikkelaar, zoals bij de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk of bedrijfslocatie: lobbyen bij het bevoegd gezag voor ruimte, een bestemmingsplanwijziging en vergunningen aanvragen en bouwen maar. Initiatiefnemers van windprojecten, vaak technisch opgeleide ingenieurs, waren zich nog onvoldoende bewust van de maatschappelijke onrust die hun plannen veroorzaakten in de omgeving. Vanuit de overtuiging dat ze iets goeds komen brengen en dat ‘iedereen toch begrijpt dat we duurzame energie nodig hebben’, gingen ze aan de slag. Met een beetje geluk was er een projectwebsite met basisinformatie (hoeveel windturbines? hoe hoog? hoeveel stroom?) en een nieuwsbrief over de voortgang van het project. Er was nauwelijks sprake van dialoog met de directe omgeving, laat staan participatie.
Maar een windturbine is geen woonwijk of bedrijfspand. Vanaf ongeveer 2000 begon de windsector zich tot een serieuze bedrijfstak te ontwikkelen en nam het aantal projecten gestaag toe, vooral in windrijke, dunbevolkte gebieden. Ook de publieke aversie tegen turbines groeide, wat het realiseren van projecten steeds moeilijker maakte. Wethouders en raadsleden hebben het moeilijk om zich te verweren tegen de reële én irreële weerstand die aan windmolens kleeft als kauwgom op de stoep. Veel vergunningaanvragen sneuvelden, vaak al voordat ze bij de raad op de agenda terechtkwamen. Vaak blijkt weerstand tegen windturbines overigens niet alleen om de effecten van turbines te gaan (geluid, uitzicht, natuur), maar nauw verweven te zijn met de algemene maatschappelijke onvrede over het functioneren van de overheid.
Figuur 1 Gesneuvelde windprojecten, globale indicatie Bosch & van Rijn, plm. 2000 – 2013
In de windsector groeide het besef dat het ontwikkelen van een windpark meer is dan een mast met een paar wieken in de grond zetten. Projectteams werden uitgebreid met comm
unicatieadviseurs, het participatieplan deed zijn intrede en ontwikkelaars zochten steeds vaker de dialoog met de projectomgeving. In lijn met de Nederlandse trend om de dialoog aan te gaan met de samenleving (‘de participatiesamenleving’) werd een breed scala aan interactieve communicatiemiddelen ingezet: keukentafelgesprekken, omgevingsraden, informatieavonden, ontwerpsessies, werkateliers, klankbordgroepen, windsafari’s en gebiedstafels werden de norm. Naast het ruimtelijke proces moest nu ook het maatschappelijke proces worden doorlopen, in de hoop hiermee lokaal draagvlak te verwerven voor windprojecten.
De geboorte van financiële participatie: een uniek fenomeen
In deze context kwam in 2013 de Gedragscode tot stand: een poging van de sector om naast het zuur ook iets zoets aan te kunnen bieden. Voor het eerst in Nederland werd bij een ruimtelijke ontwikkeling een bedrag voor de omgeving beschikbaar gesteld: € 0,50 per opgewekte windmegawattuur, te besteden aan maatschappelijke doelen naar keuze. Door de omgeving soms geringschattend bestempeld als spiegeltjes en kraaltjes (‘hou je rotgeld maar, ik moet die molens niet’). Voor ontwikkelaars van windparken is het inmiddels een standaardpost in de business case.
De Gedragscode werd breed omarmd door de windsector en bracht structuur en voorspelbaarheid in het weerbarstige maatschappelijke ontwikkelproces van windparken. Windparken worden nu nog uitsluitend ontwikkeld in intensief overleg met de omgeving. Deze aanpak leidde tot een grotere betrokkenheid van lokale gemeenschappen bij duurzame energieprojecten. Dit is ook af te lezen aan de groei van het aantal energiecoöperaties: waren er in 2010 nog slechts 5 coöperaties actief, in 2023 was dat gegroeid tot maar liefst 714.
Figuur 2 Bron: Lokale Energie Monitor 2023
Energiecoöperaties spelen een steeds belangrijkere rol in de ontwikkeling van een windpark. Ze zijn een welkome gesprekspartner voor bevoegd gezag en initiatiefnemer, dragen bij aan het versterken en verbreden van het draagvlak voor een voorgenomen windpark en staan omwonenden bij in het ingewikkelde gesprek over (de noodzaak en effecten van) windparken.
Door de sterke groei werden energiecoöperaties een factor van belang op de elektriciteitsmarkt. Coöperatiekoepel ODE-Decentraal (nu: EnergieSamen) nam plaats aan de Elektriciteitstafel. Aan deze tafel werden in 2019 de afspraken gemaakt voor het Klimaatakkoord en duurzame energie op land (de regionale energiestrategieën). En met succes: de onderhandelaars kregen het voor elkaar dat het streven naar 50% lokaal eigendom werd opgenomen in het breedst ondertekende akkoord uit de Nederlandse geschiedenis. Naast het afstaan van een halve euro per megawattuur is het de bedoeling dat nu ook de helft van een zon- of windproject in handen komt van de lokale omgeving.
“Om de projecten voor de bouw en exploitatie van hernieuwbaar op land in de energietransitie te laten slagen, gaan in gebieden met mogelijkheden en ambities voor hernieuwbare opwekking, partijen gelijkwaardig samenwerken in de ontwikkeling, bouw en exploitatie. Dit vertaalt zich in evenwichtige eigendomsverdeling in een gebied waarbij gestreefd wordt naar 50 % eigendom van de productie van de lokale omgeving (burgers en bedrijven). Investeren in een zon- en/of windproject is ondernemerschap. Dat vergt ook mee-investeren en risico lopen. Het streven voor de eigendomsverhouding is een algemeen streven voor 2030. Er is lokaal ruimte om hier vanwege lokale project-gerelateerde redenen van af te wijken. ” Klimaatakkoord 2019, p. 164
Daarmee namen de ondertekenaars van het Klimaatakkoord een opmerkelijke afslag: dwars tegen de liberalisering van de energiemarkt in moest de productie van elektriciteit (deels) weer worden gesocialiseerd. Een nieuwe realiteit voor professionele ontwikkelaars die, vaak na jarenlang investeren in projecten met zeer onzekere uitkomst, nu opeens de helft van hun project samen moeten ontwikkelen met een lokale energiecoöperatie.
Ervaringen in de praktijk
Met de Gedragscode en het Klimaatakkoord als pijlers heeft zich in de afgelopen 10 jaar een praktijk ontwikkeld waarin financiële participatie een standaardonderdeel is geworden van elke windparkontwikkeling. Voor elke gemeente die van plan is een windpark te vergunnen is participatie hét middel om ‘draagvlak te creëren’. Dat is echter makkelijker gezegd dan gedaan. Laten we eens kijken naar enkele praktijkvoorbeelden uit de afgelopen 10 jaar en de rol die financiële participatie speelde in het ontwikkelproces.
Windpark Krammer: financiële participatie als aanjager
De twee oudste en grootste energiecoöperaties van Nederland, Deltawind en Zeeuwind, ontwikkelden het in mei 2019 door koning Willem-Alexander geopende Windpark Krammer. Een bijzonder windpark, volledig ontwikkeld door burgers: de aandelen zijn voor 60% in handen van de 5.000 leden van de coöperaties. Nog eens 1.662 gegadigden wisten een van de 20.000 obligaties van € 500 te bemachtigen: binnen een paar uur na openstelling waren ze uitverkocht. Financiële participatie was hier duidelijk een aanjager voor het project en zorgde voor zichtbaar draagvlak.
Windpark Nijmegen-Betuwe: financiële participatie als smeerolie
Ook windpark Nijmegen-Betuwe werd volledig door een coöperatie ontwikkeld. Al snel na de oprichting van Energiecoöperatie WindpowerNijmegen meldden zich meer dan 1.000 deelnemers die risicodragend in het windpark wilden investeren: vooral inwoners uit Nijmegen, die verder van het windpark wonen. Weerstand zat er echter vooral bij de inwoners van Reeth en Ressen, vlak bij het windpark aan de andere kant van de snelweg. Door zeer intensief contact te onderhouden met omwonenden zijn velen van hen gedraaid: van Not naar Please In My Backyard. Naast de vele, vele gesprekken, de extra afspraken over slagschaduw en de goede bereikbaarheid als er problemen met de molens zijn, werkte financiële participatie hier als smeerolie om mensen mee te krijgen.
Windpark Wieringermeer: financiële participatie als verdelingsvraagstuk
Een van de eerste windparken in Nederland waar serieus werk werd gemaakt van het verdelen van een deel van de opbrengsten is windpark Wieringermeer. Dit windpark werd ontwikkeld in de kop van Noord-Holland, een gebied dat van oudsher ervaring heeft met windenergie: veel van de eerste serieuze windmolens in Nederland werden hier gebouwd. Het was het eerste windpark waarvoor een omgevingsadviesraad met onafhankelijk voorzitter werd ingesteld. In de raad, waar boeren met en zonder windmolen op hun land letterlijk tegenover elkaar zaten, ging het gesprek nauwelijks over de effecten van de turbines, maar vooral over de verdeling van de opbrengsten van het windpark. Dat leidde tot een zeer uitgebreide en gedetailleerde ‘burenregeling’: over elke cent en centimeter is onderhandeld, wat goed is af te lezen aan de formule van de Burenregeling.
Windpark Fryslân: financiële participatie als overheidsdeelname
Windpark Fryslân werd ver van de bewoonde wereld ontwikkeld op het IJsselmeer en weerstand was er dan ook vrijwel uitsluitend van natuur- en recreatieorganisaties, die bezwaar maakten tegen bouwen in een Natura 2000-gebied. Vanuit het windpark wordt ‘klassieke’ financiële participatie aangeboden in de vorm van een omgevingsfonds van 720.000 euro per jaar voor lokale projecten langs de kust van het IJsselmeer. Bijzonder is de financiële deelname van de provincie Friesland: nadat de vergunning werd verleend, investeerde de provincie 100 miljoen euro in de bouw van het windpark met de opbrengsten van de verkoop van de provinciale aandelen in Nuon aan Vattenfall. In het licht van de privatisering van de energiemarkt in de jaren ’90 een opmerkelijke stap.
Een onbedoelde rem op de energietransitie?
Deze praktijkvoorbeelden laten zien dat financiële participatie een positieve bijdrage kan leveren aan een soepel verloop van windparkontwikkeling. De laatste jaren zien we echter ook minder wenselijke ontwikkelingen. Steeds vaker grijpen gemeenteraden financiële participatie aan om extra voorwaarden te verbinden aan de goedkeuring voor windprojecten, zowel aan het proces als aan het resultaat. Denk aan gemeenten die minimaal 50% lokaal eigendom eisen – in plaats van streven naar – en nauwkeurig omschrijven wie wel of niet als lokaal worden gezien. Als de financiering van die 50 % dan niet rondkomt (voor een windpark met bv. 4 molens zou de omgeving zo’n € 2 mln. op tafel moeten leggen), zou dat kunnen betekenen dat dat project niet doorgaat. De onderhandelingen tussen ontwikkelaar en coöperatie kunnen stroef verlopen, wat verdere vertraging in de hand werkt. In de provincie Utrecht is het sinds kort beleid dat pas medewerking wordt verleend aan de projectprocedure voor een windpark als eerst een omgevingsovereenkomst in het betreffende gebied wordt afgesloten, nog voordat bekend is om welke specifieke projectlocaties het gaat. Gezien het feit dat de Utrechtse RES’en na 6 jaar praten nog geen enkel extra windproject hebben opgeleverd kun je je afvragen of deze extra tussenstap wenselijk is.
De vraag is of uitgebreid participatiebeleid en extra regels bijdragen aan betere participatie en een soepeler procesverloop. Er zijn zelfs voorbeelden waarbij het participatiebeleid indruist tegen de wensen van de omgeving. Reden te meer om goed na te denken over de rol die financiële participatie speelt bij het realiseren van het projectdoel: het vergunnen van een windproject. Tegenstanders blijven, een enkele uitzondering daargelaten, tegen en het aantal zienswijzen wordt echt niet minder door financiële participatie. De kosten van windenergie nemen echter wel toe: de prijs van participatie.
Het is op zichzelf begrijpelijk dat overheden duidelijkheid willen en beleid opstellen voor (financiële) participatie. Raadsleden kunnen zo laten zien dat ze opkomen voor omwonenden en het maximale eruit halen. Dit leidt echter tot stapeling van beleid en te veel en te gedetailleerde regels, die op zichzelf niet bijdragen aan een soepeler verloop van het ontwikkelproces. In sommige gevallen kun je je in gemoede afvragen of dat niet het eigenlijke doel is van al die nieuwe regels. Na tien jaar praktijkervaring is het tijd om ons te heroriënteren op de toepassing van en het beleid voor financiële participatie voor duurzame energie.
Hoe nu verder?
Financiële participatie is wenselijk maar zeker niet gratis. De wereldwijd opererende windturbinefabrikanten verkeren in zwaar weer met onzekere grondstoffenmarkten en massaontslagen. Ontwikkelaars hebben te maken met onzekerheid over de SDE, volatiele kapitaalmarkten, hogere rentes en toenemende regeldruk. Het laaghangende fruit voor wind in Nederland is inmiddels geplukt. Bovendien krijgen ze van bestuurlijk Nederland alle hoeken van de kamers in het Huis van Thorbecke te zien: de RES-aanpak biedt te veel ruimte aan remmende overheden en geen voordeel voor de koplopers. De natuurlijke neiging van gemeenteraden om financiële participatie, hoe goedbedoeld ook, te vertalen in gedetailleerd beleid leidt te vaak tot vertraging van projecten. Kunnen we dit ons veroorloven, gezien de urgentie van klimaatverandering?
Financiële participatie schiet in enkele opzichten door: stapeling van (te stringent) beleid en regels leidt tot vertraging of stilstand van kansrijke projecten. Zo raakt het doel van een spoedige, verantwoorde en klimaatneutrale energievoorziening, op de achtergrond. De volgende aanbevelingen kunnen helpen om financiële participatie effectief in te zetten en tegelijkertijd de vaart in de energietransitie te houden.
Focus op de energietransitie. Financiële participatie is geen doel op zich. De primaire focus moet blijven liggen op het soepel realiseren van maatschappelijk en ruimtelijk aanvaardbare windprojecten. 50% lokaal eigendom is een streven en geen absolute eis: soms is het minder en soms kan het 100% zijn.
Flexibiliteit en maatwerk zijn cruciaal. De grote verschillen tussen projecten en lokale omstandigheden maken maatwerk essentieel. Zorg voor een flexibele benadering van financiële participatie. Laat deze aansluiten op de context van een project en geef de projectomgeving en de ontwikkelaar de ruimte om participatie in te vullen op een manier die het beste past bij hen en bij de omgeving.
Verantwoordelijkheid bij de omgeving. De bal ligt primair bij de omgeving en niet bij de gemeente(raad). Het is belangrijk om de directe stakeholders, zoals omwonenden en lokale belangengroepen, een centrale rol te geven in het participatieproces. Biedt duidelijke kaders en faciliteer het proces, maar voorkom dat de gemeente de participatie eenzijdig vanuit het gemeentehuis invult.
Werk aan een gedragen Omgevingsovereenkomst. In de omgevingsovereenkomst maken ontwikkelaar(s) en projectomgeving afspraken over twee zaken: aanvullende maatregelen voor hinderbeperking en de invulling van financiële participatie. Schrijf niet voor wat die invulling precies moet zijn, maar formuleer beleid dat partijen faciliteert bij het soepel doorlopen van het proces.
De energietransitie is een taai maatschappelijk proces dat hoge eisen stelt aan transparante afwegingen door bevoegde gezagen, maatschappelijk sensitief opererende ontwikkelaars en professioneel werkende coöperaties. Van de vijf sectortafels (elektriciteit, landbouw, industrie, gebouwde omgeving en mobiliteit) van het Klimaatakkoord staat de verbouwing van onze energievoorziening er het beste voor. Oktober 2024 concludeerde de Klimaat- en Energieverkenning echter dat ‘extra beleid met snel effect nodig is’ om de energiedoelen te halen, waarop de minister van Klimaat en Groene Groei aanvullende maatregelen aankondigde. In dat licht is het tijd om kritisch te kijken naar de prijs die we betalen voor participatie en of deze in verhouding staat tot de urgentie van onze klimaatdoelen.
Mocht u willen reageren of vragen hebben, dan kunt u contact opnemen met onze adviseur Duco van Dijk via duco@boschenvanrijn.nl of via telefoonnummer 06 50 05 65 29.
Je ziet ze steeds meer in het landschap verschijnen: windturbines met een hoogte van 15 – 25 meter. Bosch & van Rijn krijgt vaak de vraag of een kleine windturbine ingezet kan worden om het energieverbruik op het bedrijf verder te verduurzamen. Als gevolg van de fluctuerende elektriciteitsprijzen zijn bedrijven op zoek naar mogelijkheden om zelf energie op te wekken of om energie te besparen. Dan wordt er natuurlijk vaak gekeken naar zonnepanelen, maar ook een ‘kleine’ windturbine biedt mogelijkheden. Andere drijfveren voor bedrijven zijn het verminderen van de afhankelijkheid van de energieleverancier, het tegengaan van netcongestie en het streven naar verduurzaming.
Toepassing kleine windturbines
De voornaamste toepassing van een kleine turbine is een solitaire turbine op of nabij het perceel van een agrarisch bedrijf. De turbine heeft dan geen aansluiting op het energienetwerk, de geproduceerde energie wordt direct op het bedrijf gebruikt. Kleine windturbines moeten voldoen aan dezelfde normen als grote windturbines als ze voor eigen gebruik zijn (het zogenaamde ‘achter de meter’). Toch kunnen ze op een relatief eenvoudige wijze vergund worden: in sommige gevallen kan worden volstaan met een bouwvergunning, maar meestal is ook een milieuvergunning nodig.
Rendabiliteit windturbines
Bij de installatie van een kleine windturbine is het ook van belang om inzicht te hebben in het huidige stroomverbruik. Kan een windturbine zorgen voor een lagere stroomrekening? Dit bepaalt mede de rentabiliteit. De elektriciteit moet wel op locatie worden gebruikt, omdat terugleveren weinig oplevert of niet mogelijk is. Voor de opbrengst is de windsnelheid op locatie een belangrijke factor. Zeker op lage ashoogtes (rond de 10 meter) varieert de windsnelheid sterk. In het oosten van het land ligt deze rond de 4 m/s, waardoor de energieopbrengst van de meeste kleine turbines relatief laag is. Er zijn weliswaar enkele kleine turbines die juist gemaakt zijn voor lage windsnelheden en die dus ook een hoger rendement hebben in oostelijke delen van het land. Maar voor de meeste kleine windturbines zijn hogere windsnelheden wenselijk. Het rendement is dan ook vaak hoger in de kustgebieden (zie figuur).
Voor een kleine windturbine kan de ISDE-subsidie voor duurzame maatregelen worden aangevraagd, mits de windturbine wordt aangesloten op een aansluiting van max. 3 x 80 A en het rotoroppervlak minimaal 50 m² bedraagt.
Plaatsingsmogelijkheden
Kleine windturbines zijn er in alle vormen en maten. We maken onderscheid in twee types. Windturbines met traditionele wieken op een horizontale as (zie onderstaande EAZ 13.2 windturbine) en windturbines met een verticale as (zie voorbeeld QuietRevolution). De grote verscheidenheid aan windturbines heeft een grote bandbreedte aan eigenschappen: opbrengst, geluidsbelasting en aanschafkosten lopen zeer uiteen. Bosch & van Rijn kan inzichtelijk maken welke (kleine) windturbines op de markt zijnen wat deze opleveren. We maken visualisaties om te laten zien hoe de (toekomstige) windturbine in de omgeving past. Daarnaast heeft Bosch & van Rijn uitgebreide ervaring met het aanvragen van vergunningen voor (kleine) windturbines.
Van links naar rechts: EAZ 13.2 – Quiet Revolution Qr6 – Flower turbine – Windboom – Dutch Ventus – Energy ball
Benieuwd naar de mogelijkheden voor kleine windturbines? Neem contact op met Daan Booij (daan@boschenvanrijn.nl / 06 18410438) voor een vrijblijvend gesprek.
Met de snelle opkomst van batterijopslagsystemen, energy hubs en laadinfrastructuur zetten we in Nederland de volgende stap naar een toekomstbestendig energiesysteem. Bosch & van Rijn groeit mee met deze ontwikkeling. Het afgelopen jaar hebben we ons dienstenaanbod uitgebreid met advisering over batterijopslag en energy hubs, met succes! Inmiddels zijn we hard op weg om batterijen te vergunnen en energy hubs te realiseren. Mooie mijlpalen die ons inzicht geven in opkomende initiatieven, bijvoorbeeld in laadinfrastructuur. Zo zien wij een snelle groei van elektrische wagenparken. Dit heeft deels te maken met nieuwe wetgeving: alle nieuwe vracht- en bestelwagens moeten vanaf 2025 in zero emissie gebieden een zero emissie aandrijving hebben. Ook zien wij dat niet alleen wordt ingezet op opwek van duurzame energie, maar ook op efficiënt gebruik van de opgewekte energie. Laadpleinen lenen zich goed voor directe afname en verminderen zo netcongestie. In een land waar netcongestie een groot probleem is, kunnen laadpleinen een van dé oplossingen zijn om lokaal opgewekte energie direct te verbruiken.
Het elektrificeren van het wagenpark heeft impact op de ruimte en het energiesysteem in Nederland. Het vinden van ruimte voor snellaadpleinen rond snelwegen en bedrijventerreinen is van groot belang voor de energietransitie.
Kansrijke locaties
In Nederland is de beschikbare ruimte voor laadpleinen schaars, vooral rond snelwegen en bedrijventerreinen die al intensief worden benut. Deze beperkte ruimte is een uitdaging, maar met de juiste kennis zijn er kansrijke locaties te vinden. Bosch & van Rijn heeft een uitstekende track record in het vinden van kansrijke locaties voor duurzame opwek van energie. Door gebruik te maken van deze ervaring en geografische informatiesystemen (GIS), kunnen we strategisch waardevolle locaties identificeren die voldoen aan alle behoeften van een laadplein. Wij combineren onze ervaring in locatieonderzoek met onze kennis van energiesystemen om de beste locaties te vinden waar opwek en direct verbruik samenkomen. Denk hierbij aan laadpleinen nabij bedrijventerreinen, logistieke clusters of (grootschalige) zon- en windparken.
Laadpleinen kunnen ook onderdeel zijn van energyhubs. Energyhubs zijn de afgelopen jaren een belangrijk onderdeel geworden van onze projecten. Deze hubs maken het mogelijk om vraag en aanbod van energie slim te beheren. Mocht de omgeving zich hiervoor lenen, dan kan een laadplein worden aangesloten op een bestaand energiesysteem waar opwek, opslag en dus direct verbruik samenkomt.
Laadplein realiseren? Bosch & van Rijn helpt u bij elke stap!
Bij Bosch & van Rijn begrijpen we dat de realisatie van laadpleinen meer betekent dan alleen het plaatsen van laadstations. Wij zoeken kansrijke locaties, maken het projectvoorstel voor de gemeente, doen goed onderzoek naar de omgeving, zoeken koppelkansen en zorgen voor alle noodzakelijke vergunningen. Wij stellen onze kennis en expertise in het realiseren van duurzame energieprojecten, de ruimtelijke wet- en regelgeving en onze goede contacten bij gemeenten graag ter beschikking van uw project.
Klaar om uw laadpleinproject naar een hoger niveau te tillen? Wacht niet te lang en neem vandaag nog contact op met Koen Ligthart (koen@boschenvanrijn.nl / 06 12539294) voor een vrijblijvend adviesgesprek.
Eneco wil haar blik op participatie in windprojecten verruimen en vroeg Bosch & van Rijn een sessie te organiseren met betrokkenen uit het veld. Begin februari kwamen vertegenwoordigers van verschillende overheden, ontwikkelaars, coöperaties, omwonenden en de wind- en zonnebranche in het hoofdkantoor van Eneco bij elkaar voor een inspirerende middag over de voor- en nadelen van de huidige praktijk. Wouter Verweij en Duco van Dijk van Bosch & van Rijn belichtten een aantal innovatieve voorbeelden uit de praktijk en gaven inzicht in de plek van participatie in de Omgevings- en Energiewet.
Inmiddels hebben we zo’n 4 à 5 jaar ervaring met het werken met de afspraken uit het Klimaatakkoord. Het streven naar lokaal eigendom en de afspraken uit de gedragscodes voor wind en zon worden breed toegepast door ontwikkelaars en coöperaties. Wat zien we aan ontwikkelingen in de huidige praktijk? Helpt lokaal eigendom bij het versterken van draagvlak voor een ontwikkeling? Aan de hand van de verschillende voorbeelden ontstonden interessante discussies over de voor- en nadelen van eigendom, zeggenschap en eerlijke verdeling van lasten en lusten.
De deelnemers hebben ook een boodschap aan de overheid: geef de omgeving, de coöperatie en de ontwikkelaar de ruimte om samen betekenisvolle en gedragen participatie te ontwikkelen. Stel daarom eisen aan het proces en niet aan het resultaat van de participatie. Met een eis om bijvoorbeeld minimaal 50% lokaal eigendom te realiseren – in plaats van het streven uit het Klimaatakkoord – span je het paard achter de wagen en wordt de ontwikkeling van duurzame energie eerder moeilijker dan makkelijker.
Voor Eneco en Bosch & van Rijn is het gesprek aanleiding om binnenkort een ‘white paper’ over financiële participatie te publiceren. Hou daarom de nieuwsbrief in de gaten.
Bosch & van Rijn onderhoudt de website WindStats.nl, waarop veel gegevens van windturbines in Nederland te vinden zijn. Wij hebben een poster gemaakt met daarop de stand van zaken op 1 januari 2024, voorzien van alle huidige windturbinelocaties en diverse verhelderende grafieken. Deze poster is online te bekijken en voor eigen gebruik te downloaden: link.
Interesse in een gedrukte versie? Neem dan contact met ons op via info@boschenvanrijn.nl.
Opslag van elektriciteit wordt een steeds belangrijker instrument om congestie op het elektriciteitssysteem te verzachten. Afstudeerder Armin Zegwaard onderzocht bij Bosch & van Rijn de rol van standalone lithiumbatterijen in het middenspanningsnet. Hiermee heeft hij de kennis over elektriciteitsopslag binnen Bosch & van Rijn verder heeft verdiept. Energieopslag is steeds vaker onderdeel van onze opdrachten. En wij zijn dan ook blij met deze nieuwe kennis!
Om de rol van op zichzelf staande batterijen op het middenspanningsnet te begrijpen, bestudeerde Armin het batterijen-beleid van verschillende regio’s waar batterijprojecten zijn gerealiseerd. Veiligheidsregio’s en omgevingsdiensten worstelen met mogelijke nadelige effecten van batterijen, zoals het ontstaan van een interne reactie binnen de batterij die tot brand kan leiden. Deze interne reactie is moeilijk in te dammen voor hulpverleners en kan giftige gassen produceren. Op dit moment zijn er nog geen richtlijnen voor externe veiligheid, een zorgvuldige ruimtelijke inpassing voor de realisatie van een batterij-installatie is dus vereist. Recentelijk is de handleiding PGS 37-1 gepubliceerd, die meer duidelijkheid biedt over veiligheidseisen voor batterijsystemen. Het doel van de handleiding is om (escalatie van) incidenten te voorkomen. Hoewel de handleiding nog niet volledig in werking is getreden, passen overheidsinstanties het al wel toe in het vergunningsproces. De voorschriften uit de handleiding leiden niet tot hogere kosten voor een batterijproject, maar toont wel aan dat de nodige expertise vereist is om een batterij project vergund te krijgen.
Voor batterijprojecten is het verkrijgen van een ‘capaciteitscontract’ cruciaal. Armin voerde gesprekken met netwerkbeheerders om het beleid beter te begrijpen. Een batterij wordt vaak gezien als een middel om congestie tegen te gaan, maar dit is niet altijd het geval. Door de grote capaciteit van een batterij kan deze in sommige omstandigheden juist bijdragen aan het vergroten van het congestieprobleem. Dit speelt met name bij de huidige capaciteitstypecontracten, die capaciteit toekennen zonder verdere beperkingen op het gebruik ervan. Dit betekent bijvoorbeeld dat Enexis momenteel geen capaciteit vrijgeeft voor batterijprojecten. Liander onderzoekt hoe contracten met capaciteitsbeperking een oplossing kunnen bieden, waarbij enkele batterijprojecten momenteel zijn aangesloten met een capaciteitsbeperkend contract.
De kosten van geschikte batterijen zijn vaak te hoog om een project financieel haalbaar te maken, zo blijkt uit de analyse. Dit geldt ook als er gebruik wordt gemaakt van value stacking, waarbij secundaire diensten worden ingezet wanneer de batterij niet wordt gebruikt om lokale congestie tegen te gaan. Op zichzelf staande lithiumbatterijen zullen, vanwege veiligheids- en congestie-implicaties en de hoge kosten, waarschijnlijk geen grote rol spelen om congestie op het middenspanningsnet te verminderen.
Bosch & van Rijn en AS I-Search hebben ook voor 2022 de Monitor financiële participatie hernieuwbare energie op land uitgevoerd. Met deze jaarlijks terugkerende monitor wordt inzicht verschaft in de eigendomsverdeling en in de overige vormen van (financiële) participatie in grondgebonden windparken en zonneparken in Nederland. Op 24 oktober jl. is deze monitor door de minister voor Klimaat en Energie, Rob Jetten, aangeboden aan de Tweede Kamer.
De algemene conclusie uit het rapport is dat er ten opzichte van vorig jaar in 2022 geen grote verschuivingen zichtbaar zijn in de wijze waarop in de praktijk invulling wordt gegeven aan financiële participatie in wind- en zonneparken. De productie uit wind- en zonneparken met lokaal eigendom en andere participatievormen is in absolute zin wel toegenomen. Het aandeel lokaal eigendom in windparken neemt licht toe. In 2020 was dit sterk afgenomen ten opzichte van het jaar van de nulmeting (2019) door de oplevering van grootschalige windparken zonder lokaal eigendom. Met de oplevering van Windpark Zeewolde (322 MW) dat 100% lokaal eigendom is van bewoners en lokale agrariërs, neemt het aandeel lokaal eigendom weer toe. Bij wind op land is een bijdrage aan een omgevingsfonds inmiddels de norm, een gevolg van het Energieakkoord en de gedragscode Wind op Land.
Het aandeel lokaal eigendom van zonneparken is licht afgenomen. Ten opzichte van de voorgaande jaren zijn relatief veel grootschalige zonneparken gerealiseerd zonder lokaal eigendom. Bij de zonneparken is wel duidelijk sprake van een toename van financiële participatie zonder eigendom en bijdragen aan een omgevingsfonds.
Als de minister volgend jaar nog geen grote veranderingen ziet in de aandelen lokaal eigendom, volgen eventueel maatregelen om de afspraken in het Klimaatakkoord beter te kunnen borgen. We houden het voor hem met de monitor nauw in de gaten, hopelijk volgend jaar ook weer!
Klik hier voor de volledige Kamerbrief.
Klik hier voor het volledige rapport van AS I-Search en Bosch & van Rijn.
Ruim twee jaar na de uitspraak van de Raad van State zijn de nieuwe windturbinebepalingen in ontwerp gepubliceerd en vrijgegeven voor het indienen van zienswijzen. Een eerste analyse van het ontwerpbesluit met het nieuwe normenstelsel laat zien dat de nieuwe normen enige extra bescherming bieden, maar tegelijkertijd de energietransitie er niet makkelijker op maakt.
Geluid, slagschaduw en externe veiligheid
De strengere veiligheidsnorm betekent een beperking van de mogelijkheden om windturbines te realiseren nabij bedrijventerreinen, terwijl juist voor deze locaties doorgaans meer steun in de samenleving bestaat. Bovendien willen bedrijven steeds vaker zelf stroom opwekken met wind, als antwoord op de toenemende netcongestie. Hoewel de landelijke norm ruimte biedt voor lokale afweging, is te verwachten dat het lokaal bevoegd gezag de geadviseerde ‘standaardwaarde’ als harde grens zal hanteren, terwijl in feite meer afwegingsruimte beschikbaar is.
Met de nieuwe norm is slagschaduw maximaal 6 uur per jaar en maximaal 20 minuten per dag toegestaan. Deze iets aangescherpte norm is naar het oordeel van Bosch & van Rijn in de praktijk goed hanteerbaar: in de meeste gevallen kan prima aan de norm worden voldaan. Opmerkelijk is dat in de nieuwe regeling kantoren niet beschermd zijn tegen slagschaduw.
Voor geluid gelden straks standaardwaarden van 45 dB Lden en 39 dB Lnight en grenswaarden van 47 dB Lden en 41 dB Lnight. Ook hier ligt het voor de hand dat bevoegde gezagen de 45 dB Lden als harde grens gaan hanteren en geen gebruik zullen maken van de geboden afwegingsruimte. In de praktijk betekent dit dat de minimale afstand tot woningen met ongeveer 200 meter wordt vergroot. Dit levert meer bescherming tegen geluidhinder, maar ook een flinke inperking van zoekgebieden in de RES’en. In een volgend bericht zal Bosch & van Rijn hierin meer inzicht geven. Positief is dat de status van molenaarswoningen is versterkt: er is nu enkel een ‘functionele binding’ nodig, wat kansen biedt voor windparken in het buitengebied.
Afstandsnorm
De door het kabinet gewenste afstandsnorm blijft vragen oproepen. Hinder wordt niet bepaald door de hoogte van een turbine, het is in beginsel dus vreemd om bescherming van de leefomgeving daaraan te koppelen. Het ontwerpbesluit wijkt met het stellen van een afstandsnorm af van de conclusies in de onderliggende PlanMER en een eerder onderzoek dat specifiek het nut van afstandsnormen aan de kaak stelde. De afstandsnorm voegt in slechts beperkt mate extra bescherming toe t.o.v. de nieuwe geluidnorm van 45 dB Lden. Een onderzoek dat Bosch & van Rijn uitvoerde in opdracht van NPRES biedt inzicht in de ruimtelijke gevolgen van verschillende afstandsnormen.
Bosch & van Rijn voorziet enkele ongewenste neveneffecten van de afstandsnorm. De norm leidt tot een prikkel om molens te realiseren met een grotere rotordiameter en lagere ashoogte, de zogenaamde ‘grondzeilers’. Dit heeft zowel landschappelijk als ecologisch ongewenste effecten. Bovendien leidt het beperken van de tiphoogte vanwege de afstand tot woningen per saldo tot meer gehinderden per MWh. Dezelfde hoeveelheid TWh moet immers worden opgewekt met meer (lagere) windturbines. Daarmee wordt het paard achter de wagen gespannen.
Idealiter zouden verschillende factoren (bescherming leefomgeving, energieopbrengst, natuur, landschap, ecologie) die een rol spelen bij de inpassing van een windpark met elkaar moeten kunnen worden afgewogen. Een afstandsnorm maakt dit onmogelijk. Ook maatwerk in de afweging tussen bescherming van omwonenden enerzijds en energieopbrengst anderzijds is niet meer mogelijk. De norm biedt ruimte om af te wijken o.b.v. zwaarwegende economische of andere maatschappelijke belangen. Maar met deze zware motiveringseis verwacht Bosch & van Rijn niet dat daar veel gebruik van gemaakt gaat worden. Kortom, de afstandsnorm lijkt meer duidelijkheid te bieden, maar resulteert juist in sterk variërende effecten voor omwonenden van verschillende windparken. En per saldo in minder ruimte voor windturbines.